Luc Huyse: ‘Het Vlaamse middenveld zorgt voor (her)inburgering in een veranderende wereld’

Door
Bart Verhaeghe
Huyse
De Leuvense socioloog Luc Huyse voert sinds de jaren 1970 onderzoek naar maatschappij en middenveld in Vlaanderen en werd de voorbije decennia een gezaghebbende stem in het politiek debat daarover. Op uitnodiging van CSI Flanders gaf Huyse een lezing over het hoe en waarom van die zoektocht naar innovatie. Huyse pleit voor een middenveld dat zich pro-actief opstelt en zorgt voor (her)inburgering in een veranderende samenleving. Een verslag van een boeiende gedachtenwisseling.

Zoeken naar innovatie

Van waar komt de zoektocht naar innovatie in het Vlaamse middenveld? Deze vraag staat centraal in de lezing van Luc Huyse. De drang naar aanpassing heeft te maken met een snel veranderende wereld. In het academisch onderzoek wordt het middenveld gesitueerd middenin een maatschappelijke driehoek gevormd door staat, markt en gemeenschap (zie figuur). De staat kenmerkt zich door dwang, de markt door ruil en de gemeenschap door liefde.

 

maatschappelijke driehoek

 

Binnen die maatschappelijke driehoek is de verscheidenheid van organisatievormen volgens Huyse razendsnel toegenomen. We zijn met zijn allen ‘hybride’ geworden. Het oude is er nog, het nieuwe is nog niet gevestigd, maar is wel al aanwezig. In alle drie de hoeken van de maatschappelijke driehoek is er ‘bricolage’ van oud en nieuw te vinden. Denk maar aan sociale ondernemers tussen markt en middenveld, commons initiatieven tussen gemeenschap en middenveld en stedelijke participatiediensten tussen staat en middenveld. Deze bricolage is meteen ook vaak een bron van spanningen.

Naast die bricolage zijn er een aantal tendensen in de samenleving die het middenveld tot innovatie nopen. Er is de voortschrijdende individualisering. We hebben nu een veel ruimere keuzevrijheid, wat leidt tot een grotere verscheidenheid en toegenomen consumentisme. Op organisatieniveau kan dit leiden tot tegenstrijdige doelstellingen. Daarnaast is er de verkleuring van onze samenleving. Ook hier komt het oude en het nieuwe weer naast elkaar te staan.

Ten derde is er de komst van nieuwe breuklijnen, zoals het spanningsveld tussen inclusie en exclusie. Of ook een generationele breuklijn (ouderen versus jongeren), een verschil tussen stad en platteland en de (groeiende) kloof tussen hooggeschoolden en laaggeschoolden.

 

Markt en politiek

Tegen deze achtergrond is de vraag niet langer wát politiek is, maar wel wáár politiek is. De bevoegdheden die gepaard gaan met politiek zijn sterk verspreid geraakt. Horizontaal heeft bijvoorbeeld de rechterlijke macht aan macht gewonnen, maar ook de zelfstandige overheidsagentschappen. Verticaal is er het groeiende belang van het lokale en het supranationale. Politiek is dus op vele plaatsen.

Bekijken we de relatie tussen politiek en markt, dan is de periode tussen 1945 en 1975 uniek. Er is in die periode sprake van een evenwicht tussen markt en politiek. Sindsdien wordt de kring rond de markt steeds ruimer, zowel richting burger als  politiek.

De markt zelf toont intussen ook meer verscheidenheid: de grenzen met de burgersamenleving en politiek zijn meer poreus geworden en de informele economie rukt op. Daarnaast is er de opkomst van de online economie waar de gevestigde economieën problemen mee hebben. Tot slot is er de grijze zone die door  investeringsbanken en hefboomfondsen in het leven is geroepen en waar zich zeer veel politieke macht bevindt.

 

Verhoudingen onder druk

De verhoudingen tussen middenveldorganisaties en gemeenschap,  politiek en markt staan onder invloed van de hierboven beschreven tendensen onder druk. Volgens Huyse zijn er nog nauwelijks scenario’s of draaiboeken voor wat we nu als samenleving meemaken. De onvoorspelbaarheid, ook voor middenveldorganisaties, is een pak groter geworden. In die context is de vraag naar innovatie te plaatsen.

De drie verslagen van de CSI Flanders werkgroepen op The Floor is Yours (juni 2016) hebben het vaak over het afbakenen van het terrein. Wie zit er wel of niet in het middenveld? Zijn er organisaties die we niet meer mogen rekenen tot middenveld? Het middenveld afbakenen is problematisch geworden. Een goede poging tot ordening is er één op basis van ideologische of institutionele kenmerken. Maar het ideologische is niet meer eenduidig. Er zijn merkwaardige mengvormen ontstaan die tegenstrijdig kunnen zijn met elkaar. Ook institutioneel gezien vertonen middenveldorganisaties een mengeling van institutionele logica’s (participatiegericht, business gericht, etc.), wat aangeeft dat men (dikwijls onder dwang) verplicht is geworden om hybride te worden.

 

Overheid bemoeilijkt innovatie in middenveld

Hoe is de overheid omgegaan met deze veelvuldige hybridisering in en om het middenveld? Om dit te duiden maakt Luc Huyse gebruik van de term ‘draagvlak’. Elk politiek systeem, of dit nu lokaal, federaal of transnationaal opereert, heeft draagvlak nodig. Dit omvat twee bouwstenen. Ten eerste is er slagkracht: het leveren wat men van die overheid verwacht (werk, welvaart, veiligheid, zekerheid). Spectaculaire veranderingen in de omgeving hebben tot gevolg dat de slagkracht is afgekomen. De overheidsmotor heeft heel wat PK verloren, bijvoorbeeld rond energievoorziening, klimaat, etc.

Ten tweede is er legitimiteit: het wantrouwen ten aanzien van de overheid neemt duidelijk toe. Belangrijker en minder gesignaleerd is dat de politieke dimensie geen deel meer uitmaakt van de identiteit van burgers, vooral jongeren. Dit is nieuw. Sinds de invoering van het individueel stemrecht behoorde een politieke kleur tot de identiteit. Dit is nu fundamenteel veranderd.

Beide bouwstenen hebben dus last van erosie, wat maakt dat men in de wereld van de politiek verplicht is om te innoveren.

De reactie is echter nefast gebleken. De overheid heeft gereageerd op een manier die het middenveld zo veel mogelijk opzij schuift, die het middenveld bijkomende zuurstof weigert en hierdoor innovatie vanuit middenveld bemoeilijkt.

Het uitgangspunt van dat beleid was dat men ballast wilde lossen. Men ging ervan uit dat de staat aan obesitas lijdt, wat maakt dat men niet slagkrachtig is. Men poogde ballast kwijt te raken, door bijvoorbeeld overheidstaken uit te besteden aan commerciële instellingen. Waar taken moeilijk uit te besteden zijn omdat er geen winst gemaakt kan worden, werd het nieuw publiek management omarmd. Dit behelst het invoeren van een ondernemingskarakter in politieke, para-politieke en middenveldorganen. Tot slot wordt ‘zelfraadzaamheid’ centraal gesteld (cf. Vlaams regeerakkoord). Dit uit zich in het toevertrouwen van taken aan individuen (‘zelfhulp’) of aan groepen onder de vorm van liefdadigheid en vrijwilligerswerk.

 

Commercialisering en depolitisering

Al deze reacties hebben twee zaken gemeen: het middenveld wordt telkens in haar mogelijkheden beperkt omdat men kiest voor commercialisering en het leidt tot depolitisering van (groepen van) burgers. Die depolitisering wordt nog versterkt omdat het verlies aan vertrouwen en legitimiteit opgevangen wordt door een merkwaardige herinterpretatie van wat democratie is, namelijk de ‘band met de burgers terug aanhalen’. Democratie wordt voorgesteld als rechtstreeks gesprek tussen politicus en burger.

Vlaams minister-president Bourgeois zei ooit dat het de ambitie van deze Vlaamse Regering is om ervoor te zorgen dat in 2019 elke Vlaming een gesprek zou hebben gehad met een politicus. Het gevolg van die herinterpretatie is dat de ruimte tussen burger en politiek zoveel mogelijk vrijgemaakt moet worden. Dit gaat sowieso ten koste van het middenveld.

Tegelijk gaat men volop voor de ‘overheidsklant’. De burger wordt niet enkel als individu beschouwd, maar dat individu wordt als klant gezien, niet als co-producent. Men maakt van mensen consumenten, waardoor ze geleidelijk aan de vaardigheden verliezen om in groep met de overheid om te gaan en collectief een vuist te maken.

Tot slot is er de neiging om via spindoctors mensen niet langer meer te overtuigen van iets, maar hen enkel nog te ‘verleiden’ (als consumenten). In dergelijke setting, is er geen plaats meer voor een politieke rol van middenveldorganisaties.

 

Een voorzichtige kentering in het overheidsbeleid?

In Nederland (participatiemaatschappij) en de UK (big society) is er sinds enkele jaren een expliciet beleid ‘weg van de overheid, naar de burger toe’. De ervaringen daarmee geven aan dat dit niet de gewenste effecten heeft qua creatie van meer slagkracht, noch qua stimuleren van legitimiteit. Burgers voelen dit. En dat besef groeit ook bij overheden.

In verband met slagkracht stoot men op de grenzen van het ontvetten van de staat. Zo blijkt dat het uitbesteden van de levering van publieke goederen (zorg, armoedebestrijding, etc.) aan private actoren wel degelijk problematisch is. Bij wijze van voorbeeld: de eerste gevangenis die men in Engeland in beheer van Sodexho gaf, is intussen opnieuw in overheidshanden. Maar ook in eigen land, meer bepaald in het forensisch psychiatrisch centrum in Gent uitgebaat door Parnassia en Sodexho, blijkt er een daling van de kwaliteit en geen noemenswaardig verschil in kostprijs.  

Er zijn ook grenzen aan de bejubelde ‘zelfredzaamheid’. We zijn het als gezin, families, individuen verleerd om om te gaan met ouderen, zieken, handicaps. De ervaringen die vroeger opgebouwd werden, zijn we kwijt. Zelfhulp faalt dus in tal van gevallen omdat we simpelweg niet meer weten hoe het moet. Men poogt dit te verhelpen met vrijwilligerswerk en liefdadigheid, maar dat schiet tekort.

Tegelijk zijn de correcties op het ‘nieuw public management’ al voelbaar en toonbaar. Men spreekt nu meer van ‘new public governance’. Daarbij probeert men netwerken te ontwikkelen waarbij top-down en bottom-up benaderingen van publieke goederen versmelten.

Er is ook opnieuw grotere bereidheid om burgers groepsgewijs te betrekken. Die eerste ervaringen vat men in de VS en Engeland samen onder ‘new liberal economy’. Ook de Wereldbank omarmt dit momenteel. Het kenmerkt zich door te stellen dat het al of niet wegwerken van sociale ongelijkheid wel degelijk een keuze is. Dit lijkt een correctie op wat gangbaar was. Er is ook het groeiende besef dat louter markteconomisch denken een inherente bron is van ontsporing (met de crisis van 2008 als meest recente uitdrukking). Men start schoorvoetend ook met het opnieuw oplijsten van publieke goederen die niet te individualiseren of te commercialiseren zijn, maar waarbij je op een andere manier mensen moet betrekken.

 

Een hernieuwde rol voor het middenveld?

Huyse hanteert de stelling dat het middenveld zich proactief ‘in de markt zou moeten zetten’. Middenveldorganisaties mogen niet passief wachten op het veld dat anderen voor hen creëren. Binnen een overheidsbeleid dat tegelijk de slagkracht wil verwezenlijken én een ‘gecorrigeerd’ type van burger wil creëren, wat de legitimiteit van onderuit kan verzekeren, zijn er veel argumenten om te stellen dat middenveldorganisaties nog meer cruciale spelers moeten worden.

Kijken we bv. naar het ‘dramadossier’ van de oosterweelverbinding. Men is daar al 20 jaar mee bezig en intussen is de mobiliteitskwestie ingrijpend veranderd. Burgerinitiatieven zouden zogezegd Oosterweel tegenhouden, maar had men van bij het begin Straten-Generaal betrokken, was men al veel verder geraakt.

Er zijn voorbeelden van een andere aanpak. In Antwerpen-Noord bijvoorbeeld verandert de Kievit-wijk grondig van uitzicht. Ook daar is men klassiek begonnen: bouwaanvraag binnengebracht, burgers revolteerden. Daarna heeft de projectontwikkelaar zelf de aanpak drastisch veranderd. Hij overlegde met bewonersgroepen. Nu zegt hij dat de tijd die hij bij het begin verloor aan overleg, achteraf in drievoud teruggewonnen heeft. De bouwaanvraag is beter en de overheid moet het wel aanvaarden, want niemand protesteert.

Het middenveld is dus geen ballast, wel integendeel. Zeker ook omdat de kenniskloof tussen overheden en middenveldorganisaties kleiner is geworden en soms zelfs kantelt richting middenveld. Essentieel is ook de rol die middenveldorganisaties spelen door de ‘ruis’ te filteren uit de vele tegenstrijdige, individuele meningen. Een overheid die naar de samenleving kijkt als een optelsom van individuele stemmen, kán niks aanvangen met al die meningen. Middenveldorganisaties zorgen ervoor dat die signalen gemakkelijker hun weg vinden naar de politieke agenda. Zo voorkomt men ook overbevraging van de overheid. Het middenveld is een onmisbare drukregelaar.

Vertrouwen in politieke actoren kan er pas komen als je van individuele klanten opnieuw burgers maakt. Het middenveld is de ideale leverancier van het nieuw soort ‘inburgering’ dat we nodig hebben. ‘Her-inburgering’ zelfs in bepaalde gevallen. Het middenveld kan precies datgene leveren wat de overheid tekort komt. Omdat alle verenigingen – of die nu ver van  politiek staan of er expliciet op gericht zijn - materiaal leveren waarmee mensen vaardigheden ontwikkelen om groepsgewijs met politiek om te gaan.

Democratie is groepswerk. Het veronderstelt training en solidariteit, in het besef dat solidariteit en eigenbelang niet tegenstrijdig zijn. Het veronderstelt vertrouwen in de medemens, het besef dat compromissen soms nodig zijn, enz. Middenveldorganisaties zijn meest geschikte spelers om dit te doen. Huyse noemt dit politisering 2.0. Ook als de overheid niet verandert van beleid, moeten middenveldorganisaties mensen leren werken met de sleutelelementen uit de politiek.

In verband met die ‘inburgering’: burgerschap zou nu aan het onderwijs toevertrouwd worden. Over het middenveld zwijgt men, terwijl daar hoe dan ook burgerschap tot stand komt. Kijk naar de populariteit van burgerlabo’s. Ze brengen resultaten, opvattingen, beleidsmaatregelen tot stand die van onderuit gedragen zijn. Politisering, nl. mensen vertrouwd maken met onze cultuur, politiek en gebruiken, is impliciet aanwezig binnen de werking van het middenveld.

 

***

Huyse’s pleidooi voor een middenveld dat werkt aan (her)inburgering en inwoners als burgers betrekt bij het groepswerk dat democratie is maakt bij het aanwezige publiek veel reacties los. Over hoe om te gaan met het wantrouwen van de overheid tegenover middenveldorganisaties, over politisering buiten de gekende partijpolitieke sjablonen, de politieke identiteit van het middenveld en de rol van de media in dit alles. 

 

Wederzijds wantrouwen wegwerken

Geconfronteerd met de vraag wat te doen aan het wantrouwen van de overheid ten opzichte van middenveldorganisaties trekt Huyse de vraag op. Het wantrouwen speelt volgens hem ook omgekeerd, van het middenveld richting overheid, en zelf tussen organisaties onderling. Bij het ‘updaten’ van de democratie is het wegwerken van al dit wederzijdse wantrouwen cruciaal. Het wegmasseren van het wantrouwen is het belangrijkste als je het over de toekomst van de democratie hebt. Het kan, het is bezig, maar het gaat traag.

Een voorbeeld: de Gentse Kanaalzone. Bijna 20 jaar lang was de logica in de verdere uitbouw van Gentse Kanaalzone puur ingenieurs- en marktdenken. Aan de andere kant stonden landbouwers, buurtcomités, enz. Door een gunstige samenloop van omstandigheden is er een momentum gekomen. Provincie gouverneurs Denys en Balthazar namen beiden de rol van masseurs op en slaagden erin om het wantrouwen weg te werken.

Dit geeft aan dat er een nieuwe politieke functie nodig is: mensen die coachen, die diplomaat zijn. Soms staan deze toevallig op, maar kan dit niet beter pro-actief geïnjecteerd worden?  

Iets anders dat volgens Huyse meespeelt, is de sterkere verhouding tussen middenveldorganisaties en de markt (cf. voorbeeld van de Kievitwijk). Men heeft de overheid niet meer nodig gehad, middenveld en markt hebben het samen gedaan. We zien dit ook op internationaal vlak. NGO’s wachten niet meer op overheden om te onderhandelen met multinationals over afspraken rond duurzaamheid. Het is nog maar de vraag of de trend zicht doorzet, maar men streeft toch steeds meer naar partnerschappen met groepen buiten de politiek.

Tot slot moet opgemerkt worden dat ‘het’ middenveld en ‘de’ overheid geen monolithische blokken zijn. Dit impliceert dat mensen uit het middenveld ook actief op zoek zouden moeten gaan naar die bondgenoten binnen de overheid. Bondgenoten zitten soms onder de stolp.

 

Politiseren is niet hetzelfde als partijpolitiek

Hoe aan politiek doen zonder per se aan partijpolitiek te doen? Het is een vraag die het publiek bezig houdt. Huyse kadert de relatie tussen middenveld en partijpolitiek historisch. Hij wijst erop dat we in Vlaanderen lang een situatie gehad hebben waarbij één partij dominant was. Momenteel zitten minstens vier partijen rond 15%, waardoor een verlies van 2 à 3% bij de verkiezingen meteen het verlies van toegang tot de macht kan betekenen. Dit leidt tot verkramping. Die uit zich in electorale dwangneurose, maar zeker ook in pogingen om middenveldorganisaties mee te nemen in het partijpolitieke verhaal.

Enkele aanwezige organisaties getuigen dat het inderdaad een hele uitdaging is om uit het partijpolitieke te blijven en toch aan politiek te doen. Partijen flirten met middenveldorganisaties om bepaalde dossiers op te nemen. Het is echter de bedoeling van middenveldorganisaties om dossiers breed te politiseren en op de agenda van de hele maatschappij en niet enkel één partij te zetten.

Wat Huyse ook opvalt, is hoe begrippen vanuit het middenveld heel snel ingevuld en overgenomen worden door de politiek. ‘Deliberatieve democratie’, ‘burgerlabo’s’ e.d. Deze begrippen worden dan retorisch gebruikt maar hun onderliggende principes worden niet mee overgenomen. Zo worden die begrippen uitgehold. Het is cruciaal dat het middenveld dit voortdurend ontzenuwt. Dat is weliswaar moeilijk omdat journalisten dit spel meespelen.

 

Een nieuwe politieke identiteit voor het middenveld?

Er is op vele fronten onvrede over de technocratisering van de politiek. Het ‘politieke’ verplaatst zich naar het internationale circuit en dat lijkt getrouwd met TINA (There Is No Alternative). Maar kan het middenveld wel een voldoende tegenkracht bieden? Zijn er nieuwe ‘grote verhalen’ nodig, gedeelde identiteiten? Is het nog mogelijk om werving te doen op basis van identiteit? Of kunnen middenveldorganisaties er beter ‘one issue’ uitlichten? Het thema van de politieke identiteit van het middenveld maakt veel vragen los.

Huyse stelt dat het middenveld TAMARA (there are many alternatives ready and available) moet opeisen tegenover TINA. Het middenveld moet zoeken en meewerken aan een nieuwe politieke identiteit. Dat moet ze vooral blijven doen zoals ze dit al jaren doet, namelijk het levend houden van de politieke vaardigheden van de burger. Misschien heeft men dit in sommige middenveldorganisaties wat verwaarloosd. Of men is in elk geval het belang ervan minder gaan waarderen: hoe men in de dagdagelijkse werking van een organisatie tegelijkertijd onderhuids ook van individuen burgers maakt, met alles wat daarbij hoort.

Door de vele nieuwe breuklijnen is het echter moeilijk om er één nieuw groot verhaal uit te pikken. Mogelijk ligt het antwoord in het maken van pluriforme netwerken, waarbij linken gelegd worden vanuit een diverse identiteit in plaats van uniforme blokken (arbeiders, jongeren, etc.)?

Er lijkt een spanningsveld tussen het aangaan van nieuwe allianties in functie van politieke agendasetting (bv. Wouter Deprez’ acties over bossen en de Klimaatzaak) en het meegaan in een vorm van ‘spektakelpolitiek’. De echte politieke beslissingen vallen vaak buiten deze spektakelpolitiek. Het is ook buiten deze spektakelpolitiek dat het gros van het middenveld nu haar grootste rol speelt.

 

Een haat-liefde verhouding met de media

Tot slot, de rol van de media in dit alles, onvermijdelijk in elk maatschappelijk debat. Huyse gaat ervan uit dat commerciële directies niet rechtstreeks tussenkomen in standpuntvorming van een krant, maar het gebeurt zeker wel indirect. Echte journalisten bewegen zich instinctief weg van commerciële drijfveren.

Maar het belang van de vormgeving en regie is toegenomen: de keuze van foto’s, van titels, wie bepaalt wie er tijdens een debat aan het woord is. Dit zijn werknemers die veelal geen journalistieke reflex hebben, maar wel een commerciële. Ik heb in mei 2014 bij De Standaard de opmerking gemaakt dat er op één maand tijd zeventien foto’s van Bart De Wever in de krant stonden, ook bij items die niet met politiek te maken hadden, dubbel zoveel als van de andere partijvoorzitters samen. Ze antwoordden dat ze dit niet eens gemerkt hadden.

Anderzijds kan opgemerkt worden dat er nu net méér autonome pers is dan in de tijd van de verzuiling en dat er meer pers is die een rol opneemt in het publieke debat.

In elk geval is het duidelijk dat de media vooral houdt van polarisering terwijl middenveldorganisaties zich vaak in een grijze zone bevinden. Maar die zone is niet ‘lekker’, moeilijk consumeerbaar voor de media. Het is trouwens opmerkelijk hoe groot bijvoorbeeld de wanverhouding tussen de media-aandacht voor communautair geharrewar is en het belang dat burgers er écht aan hechten (cf. plaats 14 in de lijst van zaken waar burgers over bezorgd zijn). Alleen al die wanverhouding moet ons toch zorgen baren, sluit Huyse af.  

Vond je dit artikel interessant? Schrijf je dan snel in op onze nieuwsbrief en ontvang de updates in je mailbox!
Category
*
*
*

Gerelateerde berichten