Verslag: Middenveldorganisaties experimenteren met hun politieke rol
Hier vindt u een verslagnota van de discussiegroep "Middenveldorganisaties experimenteren met hun politieke rol".
De nota bevat de voornaamste elementen uit de presentatie en de discussie.
Politisering: het Vlaamse middenveld op zoek naar een politieke rol
Verslagnota van de discussiegroep op ‘The Floor is Yours #1’ – 21 juni 2016
Stijn Oosterlynck, Pascal Debruyne en Els Hertogen
Zowel ‘politisering’ als ‘depolitisering’ zijn geladen begrippen in het Vlaamse middenveld. Een pleidooi voor de politisering van het middenveld wordt nog vaak afgewezen vanuit de vrees voor meer partijpolitieke sturing van het middenveld. Deze vrees heeft haar wortels in de periode van verzuiling en de kritiek die daar vanaf de jaren 1960 op kwam.
Depolitisering heeft echter evenzeer een negatieve bijklank. Het roept beelden op van een middenveld dat zich al te veel in een uitvoerende rol heeft laten drukken en zich door financiering door overheden en bedrijven haar kritische rol heeft laten ontfutselen. Depolitisering wordt ook vaak gekoppeld aan een verregaande professionalisering van middenveldorganisaties waardoor die teveel organisatie en te weinig sociale beweging geworden zouden zijn.
Politiek herdenken
De enige manier om uit dit dilemma te geraken en politisering opnieuw een positieve invulling te geven is door opnieuw te gaan nadenken over de betekenis van ‘politiek’. Vanuit democratisch perspectief gaat politiek in essentie over het organiseren van het fundamentele meningsverschil over hoe we het samen leven willen en kunnen organiseren. De socioloog Jaak Billiet dicht het middenveld een belangrijke politieke rol toe: “Je [mag] een sociale beweging niet reduceren tot dienstverlening, wederzijdse ondersteuning en gezelligheid. Zeker in de huidige dramademocratie – waar politiek niet langer via sociale organisaties, maar wel via de media met kiezers communiceert – hebben sociale bewegingen meer dan ooit de plicht om zelf aan politiek te doen door in het publieke debat een kritische stem te laten horen, door maatschappelijk problemen op de politieke agenda te plaatsen en door gelijkgezinden te mobiliseren. Kortom, het middenveld is politiek, of zal niet zijn” (9 maart 2013 in De Standaard).
Het brede maatschappelijke meningsverschil kan echter op verschillende manieren georganiseerd worden. Verschillende meningen over hoe de samenleving te organiseren hoeven niet ingekapseld te worden in levensbeschouwelijke segregatie, waarbij het conflict gepacificeerd wordt door besloten onderhandelingen tussen elites, zoals dit onder de verzuiling het geval was. De zoektocht naar een andere invulling van politisering, een invulling die afstand houdt van het verzuilingsproject, is al enige decennia gaande. We kunnen ruwweg een drietal alternatieve invullingen onderscheiden. We bespreken die hieronder één voor één en illustreren die met een aantal voorbeelden.
Delibereren
Een eerste invulling van politisering is de ‘deliberatieve democratie’ en is onder meer geïnspireerd op het werk van de Duitse socioloog en filosoof Habermas. Deliberatieve democratie reageert op het uitbesteden van politiek aan professionele politici in de representatieve democratie. Vanuit de deliberatieve democratie wordt ervoor gepleit om burgers zelf een actieve rol te laten opnemen in het voortdurende meningsverschil over de organisatie van het samen leven.
In deliberatieve democratie is politiek een vorm van publieke besluitvorming waarin het verzamelen van informatie, overleg en uitwisseling van argumenten centraal staan. Politiek draait rond de confrontatie van verschillende meningen via argumentatie en rationele overwegingen en is gericht op het vinden van een consensus. Doorheen een redelijke dialoog en communicatie komen de beste argumenten naar boven en raken mensen overtuigd van dezelfde mening.
De confrontatie van meningen vindt idealiter plaats in een machtsvrije ruimte. Door alle deelnemers te verzekeren van een gelijke stem en het vooropstellen van rationele argumenten worden de machtsverhoudingen die onvermijdelijk bestaan in een samenleving tijdelijk opgeschort. Veel experimenten met deliberatieve democratie vinden op lokaal vlak plaats, maar met de G1000 kende België ook een behoorlijk grootschalig experiment met deliberatieve democratie.
Subpolitiek
Een tweede alternatieve invulling van politisering noemen we ‘subpolitiek’, een term die we halen bij de Duitse socioloog Ulrich Beck. Subpolitiek gaat over het heropleven van politiek buiten de klassieke politieke instellingen zoals parlement en partij. Volgens Beck verliep het maatschappelijk conflict lang langs de scheidingslijnen tussen sociale klassen, maar is dit vandaag niet langer de grote as van maatschappelijk conflict. Conflicten gaan vandaag minder over de verdeling van welvaart en meer over de verdeling van een risico’s zoals milieuvervuiling, scheiden, etc. Thema’s die vroeger helemaal niet politiek waren, zoals wat we eten, hoe we een woonomgeving leefbaar maken en seksualiteit, zijn vandaag de inzet van grote politieke meningsverschillen.
In het zoeken naar een omgang met deze nieuwe politieke kwesties voldoen het parlement en politieke procedures vaak niet. Daardoor zoeken die kwesties een weg naar buiten via grassroots bewegingen, extraparlementaire actie en gedecentraliseerde netwerken, die niet gebonden zijn aan één sociale klasse of politieke partij en programmatorisch diffuus zijn in de zin dat ze niet netjes binnen ideologieën zoals liberalisme of socialisme passen. Recent ontstaat er veel aandacht voor de virtuele wereld als nieuwe plek om aan politiek te doen.
Agonisme
Een derde invulling van politisering is die van het agonisme. Vanuit een agonistisch perspectief wordt het meningsverschil geherwaardeerd als de authentieke bron van democratische politiek en vernieuwing. Die onenigheid is niet zozeer het gevolg van de toenemende keuzevrijheid van mensen, maar is een structureel kenmerk van een moderne samenleving. Die onenigheid kan niet via een rationele dialoog tot een consensus omgesmeed worden. Het bereiken van een compromis, waarbij de verschillende meningen blijven bestaan maar men enkel een tijdelijk en door machtsverhoudingen ondersteund vergelijk vindt, is het enige mogelijke. In die zin werkt een het zoeken naar een consensus depolitiserend omdat het meningsverschillen toedekt.
In het agonistisch perspectief wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘de politiek’ en ‘het politieke’. De politiek is waar meestal aan gedacht wordt als het over politiek gaat. Het is het dagelijkse beheer van de samenleving via geijkte procedures en op basis van toegewezen posities. Het politieke gaat dieper en gaat over het in vraag stellen van de bestaande organisatie van maatschappij en hoe die onvermijdelijk mensen ongelijk behandelt. Democratie is immers de belofte dat iedereen als ‘gelijke’ mag en kan spreken.
Neem als voorbeeld het ‘oude’ meningsverschil tussen arbeid en kapitaal. Dat is een structureel gegeven in kapitalistische samenlevingen en creëert belangentegenstellingen die niet weggerationaliseerd kunnen worden. In onze samenleving hebben we dit fundamentele meningsverschil wel weten in te kapselen in een hele reeks instellingen zoals het sociaal overleg. Daardoor is het een kwestie van gedepolitiseerd beheer geworden die met geijkte procedures en instrumenten zoals collectieve arbeidsovereenkomsten, (erkende) stakingen en sociale wetgeving aangepakt wordt.
Dat kan alleen omdat vakbonden akkoord gaan om het privaat ondernemerschap en het privaat eigenaarschap van de productiemiddelen niet in vraag te stellen. Private ondernemers plaatsen daar tegenover dat vakbonden erkend worden als legitieme vertegenwoordigers van de werknemers die mee een stem hebben in het ververdelen van de productiviteitswinst en de organisatie van de werkomstandigheden, maar bijvoorbeeld niet in de allocatie van investeringsmiddelen. Dat betekent dat ze finaal niet als gelijken spreken, omdat private ondernemers autonoom kunnen beslissen om hun kapitaal terug te trekken en zo het besluitvormingsproces domineren.
Het in vraag stellen van de parameters waarbinnen maatschappelijke conflicten beheerd worden kan eigenlijk enkel verstorend werken, omdat het telkens gaat om iemand die zijn of haar positie niet langer aanvaard en een gelijke stem opeist. Volgens het agonistisch perspectief zijn we vandaag in een post-politieke conditie terecht gekomen, waarbij er maar weinig ruimte meer is voor fundamentele politieke meningsverschillen, vandaar de nood aan een herwaardering van ‘het politieke’.
De uitdaging voor dit perspectief is het ombuigen van het vijandschap dat gegenereerd wordt door maatschappelijke tegenstellingen tot situaties waarbij de andere gezien wordt als een legitieme politieke tegenstander. De tegenstander is dan iemand waar je het niet mee eens bent, maar wel recht van bestaan heeft. Als dit niet gebeurd worden maatschappelijke tegenstellingen absoluut en onoverbrugbaar en ondermijnen ze de democratie, zoals dit bijvoorbeeld het geval is voor extreem-rechts en religieus terrorisme.
Niet één invulling, maar gedeelde zoektocht
Uit het bovenstaande is duidelijk dat politisering niet één invulling heeft, maar een reeks strategieën over hoe de politieke rol van het middenveld een nieuwe invulling kan krijgen groepeert. Politici laten zich wel eens negatief uit over het politiek werk van het middenveld. Door de verschillende invullingen daarvan helder te stellen, worden politici ertoe aangezet om een meer genuanceerde visie op politiserend werk van het middenveld te ontwikkelen.
De strategieën die middenveldorganisaties in de zoektocht naar hun politieke rol volgen convergeren op aantal vlakken, zoals het zoeken naar nieuwe organisatievormen en een weigering van burgers om hun politieke rol altijd en overal uit te besteden aan professionele vertegenwoordigers. Op andere vlakken gaan de strategieën tegen elkaar in. Waar deliberatieve democratie op zoek gaat naar consensus, wil het agonistisch perspectief net het onoplosbare meningsverschil opnieuw centraal plaatsen. In het agonistisch perspectief blijven oude breuklijnen, zoals die tussen sociale klassen, relevant, terwijl subpolitiek argumenteert dat die hun belang verloren hebben ten voordele van nieuwe thema’s.
Ondanks het feit dat deze drie strategieën niet altijd netjes bij elkaar passen, is het niet uitgesloten dat middenveldorganisaties werken met verschillende manieren van politisering, ofwel tegelijkertijd, ofwel afwisselend in verschillende fasen van hun bestaan of naargelang de specifieke context. De ultieme vraag wordt dan hoe en onder welke voorwaarden deze verschillende strategieën van politisering elkaar versterken en zo de slagkracht van het middenveld verhogen om tot maatschappelijke verandering te komen.
Alle drie de perspectieven bezitten dus volgens ons potentieel voor innovatieve invullingen van de politieke rol van middenveldorganisaties, alleen of in combinatie met elkaar. Het deliberatieve perspectief wordt vandaag zowel bij middenveldorganisaties als bij het beleid wellicht het meest breed aanvaard, terwijl het subpolitieke en agonistisch perspectief zowel bij sommige organisaties en zeker bij het beleid moeilijker ligt. Nochtans wordt hier ook mee geëxperimenteerd in het middenveld, zoals we hieronder kort illustreren aan de hand van drie voorbeelden
Experimenten met politiserend werken
Het eerste voorbeeld is de Brusselse zelforganisatie Mangoboom in Bloei[1]. Deze door vrijwilligers gerunde zelforganisatie organiseert taalverwerving en basisdienstverlening voor immigranten met verschillende nationaliteiten in Brussel. Ze vertrekt daarbij vanuit interculturele dialoog en de intrinsieke waarde van de diversiteit aan talen bij de mensen die de Nederlandse of Franse taal willen verwerven. Door veel ruimte te laten voor de moedertaal van immigranten komt de organisatie vaak in conflict met de taalvereisten die Brusselse beleidsmakers vanuit hun bicommunautair kader opleggen.
De zelforganisatie beschouwt de mensen die ze ontvangt ook niet als klanten van hun dienstverlening, maar als politiek bewuste burgers met een eigen verhaal die ze op voet van gelijkheid tegemoet treden. Ze zet zich hiermee af tegen de reguliere dienstverlening voor immigranten. Dit voorbeeld toont aan dat men ook via het ontwikkelen van een ander soort aanbod, waarbij de dienstverlening vertrekt vanuit weloverwogen waarden, het publieke debat kan aangaan.
Een tweede voorbeeld is de beweging Hart boven Hard[2]. Dat is een burgerbeweging van organisaties en mensen die zich verzetten tegen besparingsprogramma’s van de diverse regeringen in België. Het is geen klassieke belangenorganisatie, maar een beweging die door te mobiliseren rond gedeelde waarden en een alternatieve maatschappijvisie het meningsverschil over welke samenleving we willen stimuleert.
Er zijn geen concrete eisen om over te onderhandelen, wel tien zogenaamde hartenwensen – zoals ‘diversiteit is realiteit’ – die de waarden van de beweging uitdrukken. In lijn met de idee van subpolitiek verbreedt Hart boven Hard het repertoire van actiemiddelen. Ze organiseert geen betogingen, maar parades en verweeft actiemiddelen die eerder gehanteerd worden door laag- en hooggeschoolden, zoals een fietseling langs stakingspiketten, om het verzet van deze groepen te verbinden.
Een derde voorbeeld is de Beweging voor het Recht Op Wonen in Gent[3]. Zij organiseerden een bottom-up Housing First project voor dakloze Roma gezinnen in Gent. Dit project werd op subpolitieke wijze gedreven door een ongewone coalitie van sociale en sociaal-artistieke organisaties, vrijwilligers en activisten. Ze klagen aan dat de sociale dienstverlening voor daklozen onaangepast is aan de noden van dakloze gezinnen. Gezinnen hebben een stabiele leefomgeving nodig, niet gewoon opvang.
Ze combineerden dienstverlenende en activistische methodes. Zo bezetten ze onder meer het Gentse stadhuis, waarbij dakloze gezinnen hun sociale nood persoonlijk kwamen ‘neerleggen’ bij het stadsbestuur. Door zelf een gebouw te kraken en er een Housing First project te organiseren betraden ze echter ook het veld van de reguliere hulpverlening en lokten ze discussie uit over hoe de noden van dakloze Roma gezinnen het best geïnterpreteerd en opgevangen kan worden. De stad probeerde de sociale noden als individuele cases via een sociale werker van het OCMW aan te pakken, maar de groep weigerde dit en stelde dat het om een collectief probleem gaat en dus het onderwerp moet uitmaken van een publiek debat.
Deze drie zeer summier beschreven cases tonen aan hoe organisaties in het Vlaamse middenveld op een vernieuwende manier invulling proberen te geven aan hun politieke rol. Het zijn deze sporen die we in het CSI Flanders onderzoek verder willen verkennen en beoordelen op hun potentieel om de uitdagingen waarmee het middenveld geconfronteerd worden van een adequaat antwoord te voorzien.
[1] Dit is gebaseerd op een case studie uitgevoerd door Pascal Debruyne in het kader van het door het IWT gefinancierde onderzoeksproject DieGem naar praktijken van solidariteit in diversiteit. Zie: http://www.solidariteitdiversiteit.be/
[2] Dit stuk is gebaseerd op Oosterlynck, S. (2015) ‘Hart boven Hard: een nieuw politiek gezicht voor het middenveld’, De Gids op Maatschappelijk Gebied, 106 (5): 61-64
[3] Dit stuk is gebaseerd op een case study die door Pieter Cools en Stijn Oosterlynck uitgevoerd werd voor het Europese onderzoeksproject ImPRovE. Zie: http://improve-research.eu/?page_id=2507
!! Download hier de pdf-versie van deze verslagnota !!