10. Wat is het middenveld?

Bart Verhaeghe
voetbal
Downloads
Kunnen we tot een helder begrip van ‘middenveldorganisaties’ komen? Zowel het 'veld van middenveldorganisaties' als de perspectieven erop zijn complex en veranderen snel. Daardoor schiet een definitie snel te kort. In deze paper worden enkele typologieën van middenveldorganisaties belicht en komen we tot een werkdefinitie die we hanteren in het hele onderzoeksproject.

WAT IS HET MIDDENVELD?
EEN OVERZICHT VAN TYPOLOGIEEN EN AFBAKENING VAN WERKDEFINITIE 

Stijn Oosterlynck, Bram Verschuere en Bart Verhaeghe

 

1. INLEIDING

Het onderzoeksproject CSI Flanders brengt de uitdagingen voor het Vlaamse middenveld in kaart  en zoekt naar vernieuwende antwoorden op deze uitdagingen. Daarbij is het uiteraard essentieel om een heldere begrip van het fenomeen ‘middenveldorganisaties’ te komen (hierna: CSOs – civil society organisations) te komen. Omdat er nogal wat verschillende sociaal-wetenschappelijke perspectieven bestaan op CSOs en het eigenlijke veld van CSOs zelf ook vrij complex en aan verandering onderhevig is, is het niet zomaar in één definitie te vatten. Dat kunnen we oplossen door met CSO-typologieën te werken. Die typologieën scheppen klaarheid in de complexiteit van het middenveld en de verschillende perspectieven erop. Het onderzoeksobject van CSI Flanders kunnen we dus het beste vatten via typologieën, eerder dan via een eenduidige definitie. 
We bespreken hieronder vijf belangrijke academische bijdrages aan het debat over de definitie en afbakening van het middenveld en CSOs. Op basis van elementen uit die bijdrages komen we uiteindelijk tot een werkdefinitie voor middenveldorganisaties, die we doorheen dit onderzoeksproject hanteren. 


2. BIJDRAGEN AAN HET DEBAT OVER DE DEFINITIE VAN HET MIDDENVELD

2.1    EDWARDS : DRIE ONDERZOEKSTRADITIES ROND CIVIELE SAMENLEVING

Edwards ziet de civiele samenleving, wat in de Vlaamse context het ‘middenveld’ is gaan heten, als een rekbaar begrip, dat bestudeerd wordt vanuit ruwweg drie verschillende onderzoekstradities. Deze tradities geven elk een eigen betekenis aan het begrip maatschappelijk middenveld. 

In de eerste onderzoekstraditie is het maatschappelijk middenveld een onderdeel van de samenleving, namelijk de ‘wereld van het verenigingsleven’. Deze analytische benadering vertrekt dus vanuit de plaats en de aard die een organisatie inneemt in de samenleving. Zo onderscheidt een CSO zich van de overheden en de ‘markten’. Het is haar bedoeling om gemeenschappelijke interesses te stimuleren en collectieve actie te faciliteren. Alle organisaties en netwerken tussen de familiale sfeer en overheden en bedrijven vormen samen als het ware een ‘derde sector’.

Daarnaast ziet Edwards ook een normatieve onderzoekstraditie die het middenveld afbakent als de samenleving die vorm krijgt op basis van gedeelde waarden, zoals respect voor diversiteit, gelijkheid, burgerschap, enz. Het maatschappelijk middenveld wordt hier gezien als ‘goede samenleving’. Hier wordt het missiegedreven karakter van CSO’s in de verf gezet. 

Tot slot verwijst Edwards naar een politieke onderzoekstraditie die het maatschappelijk middenveld benadert als publieke sfeer, een arena voor publiek debat en engagement. Het middenveld is de plaats waar burgerschap vorm krijgt en die mogelijkheden tot participatie en vertegenwoordiging creëert.

Uit de analyse van Edwards nemen we vooral elementen uit de analytische onderzoekstraditie mee voor onze definitie van middenveld, namelijk het onderscheid met overheden en markten en de wortels van CSO’s in privaat initiatief. De politieke en normatieve insteken krijgen een plaats in de definitie wanneer we het hebben over de functies van het middenveld, namelijk (onder meer) politiek werk en maatschappelijke dienstverlening.


2.2 EVERS AND LAVILLE: CSO’S TUSSEN OVERHEDEN, MARKT EN GEMEENSCHAPPEN 

Evers en Laville definiëren het middenveld vanuit het (bovenvermelde) analytische perspectief. Het georganiseerde ‘middenveld’ is volgens hen het organisatorische ‘veld’ tussen overheid, markt en burger. Figuur 1 – de zogenaamde ‘maatschappelijke driehoek’ – illustreert dit duidelijk. Een organisatie in dit ‘middenveld’ is ontstaan vanuit privé-initiatief, maar het doel is niet winst, maar participatie in/aan de samenleving. De organisatie is niet gebaseerd op emotionele banden in de private sfeer, staat niet onder (rechtstreekse) controle van de overheid en is niet afhankelijk van de markt. Deze brede definitie laat onderzoekers toe om open te staan voor een diverse groep van ‘middenveldorganisaties’ en vernieuwende dynamieken in het middenveld op te pikken. 

driehoek


Wellicht is de middenveldinnovatie waarnaar we zoeken onder meer in de grijze zones en ‘hybriditeit’ tussen de drie hoeken van de maatschappelijke driehoek te vinden. Figuur 1 toont enkele van die ‘grijze zones’ waarbij CSOs kunnen ‘bewegen’ in de richting van de overheid (‘verstaatsing’, zoals bv. de integratiesector), markt (‘vermarkting’, zoals bv. de opkomst van sociaal ondernemerschap) en/of gemeenschappen (‘commoning’, zoals bv. in stadslandbouwprojecten). In deze benadering wordt zowel het eerder gevestigde verenigingsleven zoals vakbonden, mutualiteiten, sportclubs en socio-culturele organisaties gevat als vernieuwende organisaties, die vaak meer hybride trekken vertonen.  

2.3 KOOPMANS : NAAR EEN MEER EMPIRISCHE INVULLING VAN CIVIELE SAMENLEVING

Koopmans vertrekt vanuit het driehoeksmodel van Evers en Laville, maar voegt er bepaalde kenmerken aan toe. De civiele samenleving of het middenveld is dan het geheel van organisaties, netwerken en verenigingen met de volgende kenmerken:
-    Ontstaan en georganiseerd op vrijwillige basis: lidmaatschap is niet verplicht. Wie geen lid is, ervaart daar geen formeel-juridische consequenties van. 
-    Draagt bij tot het publiek debat inzake cultuur, economie, politiek enz. 
-    Kan enkel beslissingen opleggen aan leden. Leden kunnen hun lidmaatschap opzeggen (= verschil met overheden)
-    Is niet gefocust op financiële of materiële winstmaximalistie (= verschil met markten)
-    Is niet gebaseerd op primaire of affectieve banden tussen leden. Lidmaatschap staat los van erfenis, etniciteit, woonplaats, socio-economische status enz (= verschil met familiale sfeer, gemeenschappen, ...)

Vanuit deze algemene en brede definitie is het mogelijk om gradaties aan te brengen in de mate waarin organisaties behoren tot het middenveld. Sommige organisaties hebben namelijk alle kenmerken, anderen maar enkele. Bovendien combineren organisaties soms kenmerken van middenveld, markt, overheid en gemeenschappen, door een zekere mate van ‘hybridisering’. Op die manier kan een brede en heterogene set van organisatietypes onderscheiden worden. 

Zo zijn er de min of meer geïnstitutionaliseerde belangengroepen die niet primair focussen op materiële belangen van marktspelers. Deze belangengroepen verdedigen de belangen van hun leden (bv. mutualiteiten, vakbonden, anonieme alcoholici) of een algemeen belang (milieu, ontwikkelingssamenwerking, cultureel erfgoed). 

Daarnaast zijn er min of meer geïnstitutionaliseerde sociale bewegingen en actiegroepen, gefocust op het publiek debat, georganiseerd vanuit de samenleving, en met vrijwillige betrokkenheid van leden, financiers, deelnemers. Deze bewegingen en actiegroepen kunnen zeer uiteenlopende normen en waarden nastreven en bevinden zich dan ook overal op het spectrum tussen (extreem)progressief en (extreem)conservatief.  

Tot slot zijn er non-profit organisaties in welzijn, gezondheid, onderwijs. Deze organisaties focussen meer op dienstverlening dan op vormgeving van het publieke debat. Het gaat dan om complementaire of alternatieve diensten in vergelijking met overheids- of marktdiensten.

Heel wat van deze organisaties zijn hybride omdat ze raken aan de grenzen van de sferen van overheid, markt of gemeenschappen. 

Er zijn raakvlakken met de overheid omdat middenveldorganisaties vaak gesubsidieerd worden en werken binnen strikte regelgevende kaders. Ook sommige meer geïnstitutionaliseerde sociale belangenbehartigers kunnen sterke banden hebben met de overheid omdat ze bijvoorbeeld erkend zijn als officiële gesprekspartner (bv. Netwerk tegen Armoede)

Er zijn raakvlakken met de ‘markt’ als het organisaties zijn die verbonden zijn met marktspelers, zoals werkgeversorganisaties en vakbonden. Er zijn ook middenveldorganisaties die werken aan of streven naar een soort ‘alternatieve economie’ (zoals de deeleconomie, coöperaties ed.) 

Tot slot hebben grote delen van het verenigingsleven raakvlakken met de ‘gemeenschap’ omdat het plekken zijn waar sociaal contact centraal staat of als (enige) doel gehanteerd wordt (bv. sportclubs en fanfares).

Vanuit deze definitie kan je zowel een enge als een brede benadering van ‘maatschappelijk middenveld’ hanteren. Eng bekeken zijn enkel belangenbehartigers van niet-marktgebonden actoren, sociale belangenbehartigers en onafhankelijke non-profitorganisaties middenveldorganisaties. Breder bekeken – en dus rekening houdend met de raakvlakken met andere maatschappelijke sferen – behelst het middenveld deze organisaties, aangevuld met de gesubsidieerde non-profit organisaties, de werkgevers- en werknemersorganisaties, de recreatieve verenigingen en organisaties actief in de ‘alternatieve economie’. 

Vanuit onze interesse in middenveldinnovatie geven we de voorkeur aan een brede definitie, die de raakvlakken met andere maatschappelijke sferen opzoekt, vanuit de veronderstelling dat het combineren van elementen uit de verschillende maatschappelijke sferen tot vernieuwing leidt. Het expliciteren van de onderscheiden logica’s die in de verschillende maatschappelijke sferen  aan het werk zijn, namelijk vrij initiatief voor middenveld, verplicht lidmaatschap voor overheid, winstmaximalisatie voor markt en affectieve banden voor de familiale sfeer, draagt bij aan het verscherpen van de (analytische) werkdefinitie die we verderop in deze tekst voorstellen.


2.4 ANHEIER  OVER NON-PROFIT ORGANISATIES

Anheier biedt een reeks van definities voor non-profitorganisaties. Hij maakt een onderscheid tussen een juridische, een functionele, een economische en een structureel-operationele definitie

De juridische definitie bekijkt of en hoe non-profit organisaties apart omschreven worden in de wetten en regelgevende kaders van een land. In België/Vlaanderen zou dit dus alle organisaties omvatten met de juridische status van vzw, CVBA, stichting etc.

De functionele definitie kijkt naar de missie waarvoor de organisatie opgericht is. Anheier stelt dat CSO’s organisaties zijn met specifieke functies. In zijn classificatie in activiteitengroepen onderscheidt hij vier rollen en vier basisfuncties van het maatschappelijk middenveld of de non-profitsector. Voor onze werkdefinitie nemen we vooral de dienstverlenende rol en de maatschappelijke veranderingsfunctie mee.

CSO’s doen aan dienstverlening. Ze leveren collectieve goederen en diensten, ook voor minderheidsvoorkeuren. Een tweede rol is pionieren. Ze experimenteren met nieuwe benaderingen, processen en programma's in dienstverlening. Het zijn ‘change agents’. Ze doen dit niet onder druk van markt of overheidsinstanties. Daarnaast spelen ze ook een rol als bewaker van waarden. Ze komen ervoor op en verdedigen de uitdrukking van deze waarden. Ze staan maatschappelijke groepen toe om religieuze, ideologische, politieke, culturele en sociale opvattingen en voorkeuren te uiten. Tot slot zijn het ook pleitbezorgers. Ze geven een stem aan bepaalde belangen die zij vertegenwoordigen en verdedigen die belangen bij de overheid. 

CSO’s hebben vier functies volgens Anheier. Ze doen aan herverdeling, door geld van gegoede naar minder gegoede mensen te kanaliseren, wat bijdraagt tot de herverdelingsefficiëntie van het belastingstelsel. Daarnaast zijn ze efficiënter in het aanbieden van diensten dan markten en overheidsinstanties. Ten derde genereren ze sociale verandering door het instigeren en ondersteunen van gewenste veranderingsprocessen, los van marktoverwegingen en beperkingen van het politieke proces. Tot slot bevorderen ze pluralisme door hun praktijken van belangenbehartiging, dienstverlening en maatschappelijke probleemoplossing die informerend werken en ervoor zorgen dat mensen met verschillende visies samenkomen.

Aansluitend op de specifieke dienstverlende rol bij CSO's, die we zeker meenemen in onze werkdefinitie, kunnen we ons afvragen welk soort goederen en diensten door CSO's wordt geleverd. Doorgaans wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende soorten goederen en diensten. Men spreekt van publieke goederen als ze niet uitsluitend en niet rivaliserend zijn. Dit betekent dat je er niemand kan van uitsluiten tenzij je grote kosten maakt en dat consumptie door de ene consumptie door de andere niet in de weg staat. We hebben het dan bijvoorbeeld over publieke ruimte, veiligheid in de buurt. Daarnaast zijn er privégoederen. Die zijn zowel uitsluitend als rivaliserend. Als je schoenen wil, moet je die kopen en kan niemand anders deze schoenen dragen. Een derde categorie zijn ‘club’-goederen. Dit zijn artificieel schaarse goederen die uitsluitend zijn maar niet-rivaliserend. Zo genieten bijvoorbeeld enkel leden van een mutualiteit van belangenvertegenwoordiging door de mutualiteit. Tot slot zijn er de ‘common pool’-goederen. Die zijn niet uitsluitend maar wel rivaliserend. Zo mag iedereen de openbare weg gebruiken, maar bij te veel auto's is er file. Of iedereen kan op het visbestand in een vijver vissen, maar op een bepaald moment zijn er geen vissen meer in de vijver. Er bestaat een algeme consensus dat CSOs de neiging hebben om zich te concentreren op het leveren van goederen die niet uitsluitend privé zijn. Dat doet de privésector die deze goederen met winstoogmerk op de markt brengt. CSO’s richten zich dus vooral op publieke goederen (en komen zo ook het terrein van de overheid als producent van goederen en diensten), op ‘club’-goederen en ‘common pool’-goederen.

De economische definitie van Anheier omschrijft middenveldorganisaties als organisaties die het gros van hun inkomen niet uit de markt halen en waarvan de inkomsten of winsten niet verdeeld worden onder aandeelhouders of stakeholders.

Zijn structureel-operationele definitie is de belangrijkste voor ons opzet. Algemeen beschouwd omvat de non-profitsector volgens deze definitie alle organisaties met als missie een bepaald sociaal doel te bereiken. Anders dan commerciële organisaties, streven non-profitorganisaties eerder naar sociale dan naar financiële meerwaarde. Daarnaast moeten de organisaties geïnstitutionaliseerd zijn. Dit betekent dat ze een formeel en permanent karakter hebben en betaalde medewerkers hebben. Vervolgens moeten deze organisaties een privaat karakter hebben, maar ze mogen wel overheidssubsidies ontvangen. De belangrijkste factor is dat de organisaties zelfsturend blijven en niet volledig worden gecontroleerd door de overheid: lokaal, regionaal of federaal. Een ander relevant kenmerk is het winstuitkeringsverbod voor non-profitorganisaties. De organisaties mogen financiële winst maken maar mogen die niet verdelen onder de aandeelhouders. Deze middelen moeten eerder geherinvesteerd worden in de voortdurende verbetering van de diensten van de organisatie. Vanuit een functioneel oogpunt omvat het non-profitkarakter van CSO’s een voortdurende aandacht voor het maatschappelijk belang en voor specifieke kwetsbare groepen. We nemen die nadruk op het nastreven van maatschappelijk belang expliciet mee in onze werkdefinitie van CSO’s.
 

2.5. SALAMON & SOKOLOWSKI : DE DERDE SECTOR HERCONCEPTUALISEREN

Op basis van een grootschalige literatuurstudie en interviews met experts (zie www.thirdsectorimpact.eu), streefden Salamon en Sokolowski naar “consensus over- en gemeenschappelijke kernconceptualisatie van de derde sector (middenveldorganisaties), breed genoeg om alle relevante types instellingen en gedragingen te omvatten, maar operationeel en duidelijk genoeg om in-scope entiteiten te onderscheiden ... “(p.1524).
Ondanks de enorme diversiteit in de manier waarop het begrip 'derde sector' wordt gebruikt, stelden ze een aanzienlijke onderliggende consensus over meerdere aspecten van het begrip ‘derde sector’ vast. 

Zo is men het eens over het private aspect, het feit dus dat een CSO buiten de sfeer en controle van de overheid opereert. Er is ook consensus over de noodzaak van het hebben van een maatschappelijk doel ten dienste van de bredere gemeenschap en dat dit doel nagestreefd wordt zonder dwang. 

Breder vond men een consensus over het feit dat organisaties (formeel samengesteld of niet) onder de noemer ‘derde sector’ vallen als ze de volgende kenmerken hebben. Salomon en Sokolowski noemen dit 'de gemeenschappelijke kern': (1) privé initiatief, (2) zelfbesturend, (3) geen winstuitkering en (4) mensen aanspreken zonder dwang. Deze kenmerken vonden we ook al terug bij Anheier.

Tot slot vond men ook een grote consensus over de stelling dat naast deze gemeenschappelijke kern ook een aantal andere soorten organisaties  beschouwd kunnen worden als derde sector. Zo zijn er de coöperaties en mutualiteiten, die een eerder dunne lijn hebben met de profitsector, de sociale ondernemingen die een sociaal doel combineren met marktmethoden én individuele activiteiten van burgers, tenminste als ze niet enkel voor het eigen plezier gebeuren. Deze laatste categorie lijkt dichtbij bottom-up burgerinitiatieven in de publieke sfeer te komen. Dit kan ook vrijwilligerswerk in demonstraties en sociale bewegingen omvatten.

Kortom, de 'derde sector in Europa' kan volgens Salamon en Sokolowski deze categorieën van organisaties omvatten:
1.    Non-profitorganisaties
2.    Mutualiteiten en coöperaties
3.    Sociale ondernemingen
4.    Burgerinitiatieven en individuele acties zoals vrijwilligerswerk en onbezoldigde deelname aan demonstraties en sociale bewegingen.

In onze werkdefinitie nemen we een aantal aspecten van de door Salamon en Sokolowski mee, namelijk de nadruk op privaat initiatief en het zelfbesturend karakter van derde sector organisaties en het onderscheid met marktorganisaties. We volgen hen ook bij het opnemen van coöperaties, sociale ondernemingen en burgerinitiatieven in de definitie.

3. NAAR EEN WERKDEFINITIE VOOR ONZE ONDERZOEKSDOELEN

Op basis van de verschillende, bovenstaande bijdragen komen we tot een viertal kenmerken komen waaraan CSOs voor onze onderzoeksdoelen, cumulatief, moeten voldoen:

1.    Een sociaal of maatschappelijk oogmerk hebben. Dit kenmerk sluit aan bij het principe dat er geen winst nagestreefd wordt en dat eventuele winsten herinvesteerd worden in de werking of doel van de organisatie (in plaats van de winst uit te keren). Het is tegelijk conform het idee van de civiele samenleving als ‘goede samenleving’ (Edwards) of missiegedreven door het streven naar sociale of maatschappelijke meerwaarde. Het sluit ook aan bij de functionele definitie van Anheier en het idee van een maatschappelijk doel voor de bredere gemeenschap van Salamon en Sokolowski.

2.    Het opnemen van een ‘politieke rol’. Ook dit is een functioneel kenmerk dat aansluit bij wat Anheier bedoelt met het streven naar maatschappelijke verandering. Edwards’ politieke onderzoekstraditie en Koopmans verwijzing naar de rol van middenveldorganisaties in het publieke debat vinden hier ook hun plaats. 

en/of

3.    Diensten leveren die niet exclusief privaat zijn, en dus meerdere mensen tegelijkertijd tot nut kunnen zijn (publieke, common-pool en/of club goods and services). Dit kenmerk onderscheidt een private CSO van een private for-profit. Dit aspect vinden we terug bij Anheier, maar ook bij Salamon en Solokowski’s voorstel om ook coöperaties en sociale ondernemingen op te nemen.

4.    Ontstaan vanuit de samenleving, en dus niet opgericht door een overheid. Dit is een structureel kenmerk dat in veel literatuur terugkomt als essentieel kenmerk van een CSO, maar zeer nadrukkelijk bij Evers en Laville en Koopmans.

Met deze vier (zeer) brede kenmerken, die eerder relatief zijn dan absoluut, en waaraan CSOs gradueel kunnen voldoen, denken we een goede gemene deler te hebben gevonden in de grote diversiteit aan middenveldorganisaties in Vlaanderen. Het is een beredeneerde en gedocumenteerde afbakening die ons toelaat de diversiteit aan CSOs mee te nemen in het project, als ze tenminste aan een aantal minimale kenmerken voldoen. Deze werkdefinitie wordt gehanteerd om het lokale en Vlaamse middenveld af te bakenen in de mappingsoefening. De mappingsoefening ligt vervolgens aan de basis van de grootschalige surveys.
 

Blijf op de hoogte

Category
*
*
*