20. Rapport van lokale focusgroepen in kleinere gemeenten

Raf Pauly
spotlight
Downloads
Dit rapport geeft de bevindingen weer van focusgroepen die in 5 kleinere gemeenten georganiseerd werden. In elke gemeente was er een bijeenkomst met mensen uit het lokale verenigingsleven en eentje met lokale bestuurders. Deze resultaten zijn niet persé representatief maar wel indicatief voor wat er gaande is bij het lokale middenveld in kleinere gemeenten.

Het rapport gaat in op zeven deelaspecten van de gesprekken die in elke gemeente gevoerd werden.

1. Op zoek naar de nieuwe, jonge vrijwilliger?

2.De verzuiling voorbij?

3. De relatie tussen 'koepels' en 'afdelingen': andere werelden?

4. Het belang van de deelgemeenten

5. Het ontsluiten van etnisch-culturele diversiteit: "wij" en "zij"?

6. Lokaal bestuur en middenveld: een LAT-relatie?

7. Naar nieuwe impulsen? Vernieuwing en innovatieve praktijken

Hieronder lees je het besluit van dit rapport. Het volledige rapport kan je hierboven downloaden.

Besluit

De focusgroepen met de vele vrijwilligers, bestuurders en ambtenaren uit deze vijf gemeenten maken het mogelijk om een aantal bevindingen uit onze survey verder te toetsen en te kijken wat er leeft in het lokale middenveld. Wat betreft de relatie tussen het lokale middenveld en de lokale besturen wordt wat we in de survey vaststelden ook bevestigd in de focusgroepen: het klassieke middenveld en gemeentebestuur werken vooral in een LAT-relatie en er zijn maar weinig voorbeelden van actieve samenwerking. Dat wil echter niet zeggen dat men elkaar niet kent. Bestuurders en ambtenaren zijn voor het merendeel goed bereikbaar, en de gemeentebesturen zijn vrij goed op de hoogte van wat er leeft in het lokale middenveld en wie er actief is. Bovendien erkennen de gemeentebesturen ook dat bepaalde vormen van samenwerking beter kunnen of aan vernieuwing toe zijn. De adviesraden vormen voor elk gemeentebestuur een uitdaging, al bestaan er belangrijke verschillen tussen de adviesraden, soms omwille van de mensen die er deel van uitmaken, soms omwille van de thema’s die aan bod komen, soms omwille van de variatie in de ambtelijke steun. We zien ook dat er hier en daar sporadisch m.b.t. specifieke projecten wel degelijk een nauwere samenwerking tot stand kan komen, vooral dan rond vormen van dienstverlening. Rond politieke of maatschappelijke thema’s is de profilering van het middenveld beperkt tot nagenoeg afwezig. Van een ‘spannende’ verhouding met het gemeentebestuur die tot politisering van lokaal beleid leidt, was eigenlijk nauwelijks sprake.  De LAT-relatie was hier heel goed zichtbaar: het middenveld is nauwelijks politiek actief en het lokaal bestuur houdt deze thema’s zelf ook liefst binnen de eigen organisatie.  De adviesraden zijn alvast ook geen fora die tot een interactie leiden. De kritische houding ten aanzien van het lokaal bestuur heeft vooral te maken met het meer praktische ondersteuningsbeleid ten aanzien van de verenigingen. 


De grootste zorg waar het lokale middenveld mee lijkt te worstelen is de toenemende vergrijzing van haar leden en haar besturen, en de heel moeizame verjonging. Opvolging vinden voor de huidige vrijwilligers is moeilijk, net als nieuwe leden aantrekken. Al geldt dat niet voor iedereen: jeugdverenigingen doen het in elk van deze gemeenten vrij goed. De moeilijkheid tot verjonging en het aantrekken van nieuwe (ook oudere) leden schrijft men toe aan verschillende oorzaken: (1) jongeren hebben andere prioriteiten en voorkeuren, (2) nieuwe verkavelingen trekken vooral mensen aan die niet betrokken (willen) zijn op het lokale verenigingsleven, (3) ouderen moeten ook langer aan het werk blijven t.a.v. vroeger, (4) organisaties hebben misschien weinig te bieden aan jongeren, zeker als ze moeten concurreren met het nieuwe (media)aanbod.

 

Waar we in onze staalkaart van het lokale middenveld heel wat organisaties aantroffen die deel uitmaakten van de traditionele ‘zuilen’, vertaalt zich dat niet in een lokaal ‘verzuild middenveld’. Het gaat eerder om een ‘verzuiling in naam’, waarbij de naam en affiliatie tot een bovenlokale koepel behouden blijft, maar men in de praktijk niet meer kijkt naar de levensbeschouwelijke voorkeuren van leden en deelnemers. Er zijn zeker nog sporen van verzuiling terug te vinden, maar dat speelt zich niet af bij het werven van leden of het organiseren van activiteiten.

 

n het lokale middenveld voelen de vele ‘afdelingen’ zich ook heel autonoom t.a.v hun bovenlokale koepels. Men krijgt wel een zekere praktische ondersteuning, waar men in het algemeen ook wel tevreden over is, maar het is niet zo dat men zich als lokale afdeling actief inschakelt in de acties of maatschappelijke programma’s van de koepel. Er lijkt eerder een afstandelijke relatie te bestaan, misschien wel mee wordt gevoed door de soms grote afstand in leeftijd en culturele identiteit.

 

Een thema dat spontaan naar boven is gekomen tijdens onze gesprekken, is het belang van de deelgemeenten. We zien in elke gemeente dat heel wat organisaties zich enten op hun deelgemeenten. Dit levert gemeenten op met meerdere afdelingen van één koepel. Men verwijst hierbij naar de lokale identiteit, of de soms te grote (ook fysieke) afstand tot het ‘centrum’. Het is dus niet altijd mogelijk om te spreken over bijvoorbeeld een ‘Gooiks’ middenveld, maar eerder over het middenveld in ‘Leerbeek’, ‘Kester’, ‘Oetingen’ of zelfs het gehucht ‘Strijland’. Het middenveld dat gemeentebreed actief is, blijkt al bij al verrassend beperkt te zijn. De golf van gemeentefusies in 1976 lijkt niet tot een schaalvergroting van het lokale middenveld geleid te hebben en er zijn in de onderzochte gemeenten geen signalen dat de verzwakking van lokale middenveldorganisaties door de vergrijzing tot een herorganisatie van het lokale middenveld op gemeentelijk niveau leidt.

 

Het contact tussen traditionele middenveldorganisaties en verenigingen van mensen met een andere etnisch-culturele achtergrond komt maar beperkt voor. Nergens zien we sterke of langdurige contacten, dat verloopt eerder sporadisch en projectmatig. Er worden wel pogingen ondernomen, maar deze verlopen steeds moeizaam. Bovendien lijken de verschillende gemeenschappen elkaar ook niet goed te kennen: men weet van elkaars bestaan, maar daar houdt het ook vaak op. Het verhaal dat wij vaak hoorden was er een van ‘wij’ en ‘zij’.

 

Tot slot, zien we dat er in het lokale middenveld wel af en toe nieuwe initiatieven ontstaan, of bestaande organisaties die een nieuwe wending aan hun werking geven. ‘Vernieuwing’ is echter geen thema dat volop leeft. Misschien heeft dat te maken met de zorgen om nieuwe leden te vinden, en de uitdaging van de toenemende vergrijzing. Tegelijk kunnen we ons ook de vraag stellen of het zoeken naar nieuwe leden, nieuwe bestuurders en actieve jongeren niet net gebaat is bij een meer actieve vernieuwing van de bestaande organisaties. In de focusgroepen horen wij toch vaak dat men erkent dat het eigen aanbod misschien niet voldoet aan de verwachtingen van veel jongeren, jongvolwassen en de niet-meer-zo-jongeren. We zien ook initiatieven die proberen in hun gemeenten iets te doen dat nog niet bestond, of die proberen op een andere manier te gaan werken en daardoor ook nieuwe mensen bereiken. We denken hierbij aan de heemkundige kring die zich richt op digitalisering, aan het ‘vrolijk centrum voor taalactivering en kunsteducatie’, of de Chiro-afdeling die haar werking openstelt voor mensen met een beperking.

 

Blijf op de hoogte

Category
*
*
*