Casestudie: Wie speelt er mee? Vier casestudies over etnisch-culturele diversiteit in/en het jeugdwerk

Pieter Cools
casestudy1
Hoe jeugdwerk er al dan niet in slaagt om etnisch-culturele diversiteit te ontsluiten, en op welke manier dit dan best ingericht, vormgegeven en ondersteund dient te worden, is al decennialang onderwerp van discussie. In dit rapport worden vier jeugdwerkinitiatieven onder de loep genomen. Op welke nood spelen ze in en wat maakt deze initiatieven succesvol qua bereik? En hoe zoeken ze hun plek in het jeugdwerklandschap en op welke manieren dagen ze de bestaande structuren van het jeugdwerk uit, waarbij zowel de relatie met de overheid als met andere jeugdwerkorganisaties aan bod komt.

Hier lees je een samenvatting van het casestudie-rapport.
Bovenaan dit artikel kan je deze samenvatting downloaden, voorzien van een innovatiematrix die de mate en aard van innovatie helder weergeeft. Je kan er ook het volledige rapport over deze casestudie downloaden.

 

Wie speelt er mee?

Vier case studies over etnisch-culturele diversiteit IN/en het jeugdwerk


NakamA, Urban Woorden, ROJM & Jeugdopbouwwerk Mortsel

 

Pieter Cools, Ruud Wouters en Stijn Oosterlynck

 

Hoe jeugdwerk er al dan niet in slaagt om etnisch-culturele diversiteit te ontsluiten, en op welke manier dit dan best ingericht, vormgegeven en ondersteund dient te worden, is al decennialang onderwerp van discussie. Lange tijd heerste de visie dat klassieke jeugdwerkorganisaties zo inclusief mogelijk moesten werken: organisaties zouden de diversiteit van de samenleving in hun ledenbestand moeten weerspiegelen. Het Masterplan “Diversiteit in/en het Jeugdwerk” (2018-2020) verbreedde de visie op het ontsluiten van diversiteit, door naast een focus op sociale mix een andere vraag naar voren te schuiven. In het Masterplan is de vraag niet enkel of gevestigde organisaties voldoende inclusief zijn; de vraag is ook of het jeugdwerk in haar geheel voldoende ontwikkelingskansen biedt voor alle verschillende groepen jongeren. Vanuit dit bredere perspectief stijgt de interesse voor innovatieve, meer doelgroepgerichte initiatieven die opereren in de periferie van het bestaande jeugdwerk en er beter in slagen om jongeren met migratieachtergrond te bereiken.

 

In dit rapport nemen we vier van dergelijke jeugdwerkinitiatieven onder de loep. We proberen enerzijds te achterhalen op welke nood deze initiatieven inspelen en wat deze initiatieven succesvol maakt wat betreft hun bereik. Op die manier bestuderen we de link tussen de zogenaamd “moeilijk bereikbare jongere” en het jeugdwerkaanbod. Anderzijds willen we te weten komen hoe ze hun plek in het jeugdwerklandschap zoeken en op welke manieren ze de bestaande structuren van het jeugdwerk uitdagen, waarbij zowel de relatie met de overheid als met andere jeugdwerkorganisaties aan bod komt.

 

We kozen bewust voor initiatieven die jongeren met migratieachtergrond bereiken en engageren, maar verder verschillen wat betreft leeftijd, mate van structurele verankering en het type activiteiten dat ze organiseren. De vier cases die we selecteerden zijn:

  • Nakama, een prille jeugdbeweging jeugdwerkinitiatief uit het Brusselse dat zich profileert als een werking die volledig op vrijwilligers draait. Wat deze case bijzonder maakt is dat veel jeugdwerk dat inzet op jongeren met migratieachtergrond geprofessionaliseerd is. Nakama wil expliciet loskomen van professionele ondersteuning en meer zoals “gewone” lokale Scouts en Chirogroepen volledig op vrijwilligerswerk door en voor jongeren steunen.
  • Urban Woorden, een organisatie uit Leuven die projecten organiseert rond woord- en podiumkunsten (rap, slam poetry, …) en een platform biedt aan stemmen die anders weinig gehoor vinden. Hun zoektocht naar een meer duurzame werking en de zakelijke fusie met de kunsteducatieve  jeugdwerkorganisatie Artforum geven deze case een bijzondere dimensie.
  • ROJM, een jeugdhuis in Mechelen met klassieke instuif maar tegelijkertijd ook een werking kansarme jongeren (met jobbegeleiding etc), dat al sinds 1978 (onder de naam Rzoezie) bestaat en een absolute pionier is op het vlak van doelgroepgericht werken. De evolutie van luis in de pels met dissidente visie naar gewaardeerde partner en rolmodel springt bij dit jeugdcentrum met regionale uitstraling (Mechelen en omgeving) in het oog.
  • Jeugdopbouwwerk Mortsel laat ons toe om het jeugdwerk in zijn geheel in één lokale context te bekijken. Mortsel is daarbij interessant omdat snelle verstedelijking zorgde voor de ontsluiting van Vlaamse middelen: een jeugdopbouwwerker van Uit De Marge werkte nauw samen met de Mortselse diensten Welzijn en Vrije tijd, waarbij vindplaatsgericht opbouwwerk gecombineerd werd met toeleiding en het verlagen van drempels.

 

Onze cases slagen er in om een antwoord te bieden op een urgente sociale nood:

  • Ze stellen allen dat ze in een aanbod voorzien voor een onderbediende groep jongeren.
  • Daarbij worden de nood aan een eigen plek, het aansluiten en verbreden van de leefwereld en het aanbieden van groeitrajecten—zowel op individueel niveau als op niveau van de groep waartoe de bereikte jongeren behoren—als speerpunten naar voren geschoven.
  • Wat verder opvalt is dat onze initiatieven stellen dat deze nood op zich niet zo ‘speciaal’ of eigen is aan jongeren met migratieachtergrond: het voorzien in een aanbod, een eigen (veilige) plek en groeitrajecten is iets wat alle jongeren aanbelangt.
  • In die zin is het treffend dat hoewel deze initiatieven vooral jongeren met migratieachtergrond bereiken, ze hun doelgroep niet op die manier afbakenen tijdens interviews of in hun visieteksten. Ze staan in principe open voor alle jongeren. Ze benadrukken daarbij dat drempels tot participatie een samenspel zijn van meerdere factoren, waarbij etnisch-culturele elementen vaak samengaan met sociaal-economische, en dat het daarom weinig zinvol is om deze strikt van elkaar te onderscheiden laat staan zich uitsluitend op jongeren met een specifieke etnisch-culturele achtergrond te richten.

 

 

Verschillende succesfactoren worden naar voren geschoven met betrekking tot het gerealiseerde bereik:

  • De meest gehoorde succesfactoren zijn herkenbaarheid en vertrouwen. Dit omvat dat de initiatiefnemers, begeleiders en bereikte jongeren (figuurlijk) dezelfde ‘taal’ spreken en een gedeeld referentiekader of een gemeenschappelijke achtergrond hebben. Daardoor begrijpen ze de jongeren écht en kunnen ze hen een veilig nest aanbieden waar jongeren zichzelf kunnen zijn.
  • In dat opzicht past ook de rol van charismatische voortrekkers en rolmodellen. Zij hebben al dan niet het initiatief mee uit de grond gestampt, of zijn doorgegroeid van deelnemer naar vrijwilliger: dat spreekt (nieuwe) jongeren aan en werkt inspirerend.
  • Ook openheid, het bewust zijn van mogelijke drempels en daar op inspelen is belangrijk: onder andere de afwezigheid of alternatieve invulling van lidmaatschap, lidgeld, uniform, toogcultuur, en een grotere flexibiliteit omtrent deelname of organisatie van activiteiten worden in dat verband genoemd.
  • De initiatieven benadrukken ook de kracht van vraaggericht te werken: jongeren geven telkens zelf in sterke mate invulling aan wat het jeugdwerkinitiatief juist doet. Dat geeft hen het gevoel van eigenaarschap en maakt het initiatief aantrekkelijk. Dit vraaggericht werken wordt al dan niet gecombineerd met vindplaatsgericht werken om zo jongeren effectief naar het initiatief toe te leiden (maar dit is arbeidsintensief).
  • Zowel vrijwillig engagement als professionele ondersteuning dragen vaak bij tot het succes van vernieuwende initiatieven die diversiteit ontsluiten, maar dan op verschillende wijzen en mogelijk ook in verschillende fasen van het groeiproces. Vrijwillig engagement brengt authenticiteit met zich mee; het straalt herkenbaarheid, vertrouwen en gelijk(waardig)heid uit. Professionaliteit brengt dan weer expertise, vooropleiding en stabiliteit met zich mee. Waar het vrijwillig engagement meestal onmisbaar is in de opstartfase en cruciaal voor herkenbaarheid en vertrouwen, bieden professionals een meerwaarde in het werken met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren en in het duurzaam omkaderen van een groeiende werking (via subsidiedossiers, coördinatie enzovoort). Een goede wisselwerking tussen beide is cruciaal. Professionaliteit en authenticiteit zijn dan ook niet noodzakelijk tegengestelden. Vrijwilligers en professionals werken vaak goed samen. Bovendien vervullen vrijwilligers taken op een professionele manier en is het engagement van professionals ten opzicht van de leefwereld van jongeren vaak authentiek te noemen Toch tonen onze cases aan dat er vaak ook spanning kan ontstaan tussen het vrijwillig engagement en een meer geprofessionaliseerde aanpak door betaalde krachten.

 

Hoewel de cases die we selecteerden succesvol zijn in het ontsluiten van etnisch-culturele diversiteit en ze hier erkenning en waardering voor krijgen (ze krijgen prijzen, worden uitgenodigd om te zetelen in panels, …) is het duidelijk dat zij de bestaande structuren van het jeugdwerk uitdagen en moeite hebben om duurzame erkenning en ondersteuning te verkrijgen binnen het bestaande jeugdwerkveld. Dat werkt soms frustrerend voor hen.

  • Op maatschappelijk niveau komt dat omdat ze buiten de lijntjes kleuren: ROJM dat het dominante integratiedenken in vraag stelt; Nakama dat volledig vrijwillig wil opereren en professionele samenwerking afblokt en Urban Woorden dat inzet op kunstvormen, stemmen en verhalen en stemmen die weinig getoond en erkend worden. Allen lijken ze het label van maatschappelijke kwetsbaarheid van zich af te willen schudden en brengen ze “iets anders”.
  • In relatie tot de overheid zien we dat deze initiatieven zeker in de beginfase vaak de omkadering en vaardigheden missen om goede subsidiedossiers te schrijven. Wat het toekennen van subsidies betreft, wordt geopperd dat de erkenningsvoorwaarden, criteria en procedures niet altijd aansluiten bij hun manier van werken.
  • In relatie tot andere organisaties stellen de initiatieven dat hun manier van werken regelmatig in twijfel wordt getrokken: door een grote flexibiliteit (die voortkomt uit het vraaggerichte) zijn ze erg veranderlijk en moeilijk vast te pinnen. Daardoor wordt hun expertise niet altijd als volwaardig aanzien. Dit zet vaak spanning op de samenwerking met andere organisaties.

 

Drie zaken komen naar voren over de rol die overheden zouden kunnen spelen om dergelijke (jonge) initiatieven te ondersteunen en diversiteit in het jeugdwerkveld te stimuleren:

  • Een faciliterende rol eerder dan zelf aanbod te creëren: het zelf inrichten van initiatieven door de overheid wordt weinig kans op slagen toegedicht. Het faciliteren en ondersteunen van initiatieven die door burgers opgezet worden op het vlak van lokalen, middelen, informatie en promotiemateriaal lijken zinvoller.
  • Subsidiemogelijkheden die aansluiten bij verschillende ontwikkelingsfasen: de afstand tussen bestaande subsidiekanalen wordt als (te) groot ervaren; ze sluiten niet altijd goed aan bij de ontwikkelingsfase van deze groeiende, innovatieve initiatieven. Het gaat dan vooral over budgetten die de overgang van een prille en jonge organisaties naar een structureel erkende werking opvullen.
  • Weg van silo- en hokjesdenken: veel van deze initiatieven opereren op de grenzen tussen verschillende beleidsdomeinen. De uitdaging voor de overheid ligt er dan ook in om over verschillende beleidsdomeinen heen dergelijk initiatief in zijn geheel te kunnen bekijken. Dit vergt loskomen van een al te starre opvatting van wat de eigen bevoegdheid juist omvat en/of samenwerking met andere diensten. Onze cases tonen aan dat dit vruchten afwerpt.

 

Besluitend kunnen we stellen dat onze studie van innovatieve jeugdwerkinitiatieven een aantal (gerelateerde) spanningsvelden in het jeugdwerk blootlegt wat betreft het werken rond etnisch-culturele diversiteit:  de spanning tussen een inclusieve versus een meer exclusieve aanpak (en hoe deze tegen elkaar af te wegen), van aanbodgericht versus vraaggericht werken, van authenticiteit versus professionaliteit en van ondersteuning versus autonomie. Elk van deze spanningsvelden plaatst innovatieve jeugdwerkinitiatieven en overheden voor keuzes. Met dit rapport willen we bijdragen aan de dialoog tussen deze actoren.

 

Blijf op de hoogte

Category
*
*
*